Utrecht 5.0 – part 5

De Beurs, niet die van beleggen en geldachtige dingetjes, die van De Neude, die van de dansjes als 18-jarige, samen met provincialen uit Bunnik en de Meern. Zo hé, daar is wat af gemarcoborsato’t en gewhytellmewhy’t. Werkwoorden ja, want hard gewerkt werd er. Wat op de Uithof weleens mislukte werd qua inspanning hier ruimschoots gecompenseerd. Er werd gezwoegd op danspassen, versiertechnieken, flirtstijlen, moppen tappen, vrienden maken en de beste manier om drankjes te regelen.

Wekelijks kwam ik er. Met een vriendin die het marcoborsato’en ook tamelijk goed beheerste. Weinig variatie was er: naar De Beurs, naar Het Gras van de Buren. En weer terug naar de Beurs. Verbazend op zich, want alle ingrediënten voor potentiële verveling waren aanwezig. Er was namelijk een vaste playlist in de jonge mensen soos. Week na week werden achter elkaar dezelfde nummers gedraaid, met een beetje geluk in dezelfde volgorde. Net als met het bandje in je walkman waarop je altijd playbackte op de achterbank in de auto naar Frankrijk, zette je na een tijdje automatisch al het liedje in dat volgde op Paradise by the dashboardlight. Kauwend op een Fruitella. Nu dan kauwend op bier. De mensen waren ook eentonig: jonge tofferikken die bang waren uit de toon te vallen en er dus allemaal hetzelfde uitzagen. Niet dat we de eentonigheid toen heel erg in de gaten hadden, druk als we waren met het bestuderen van vriendjes in spé en het door de ogen van de jongens bekijken van onszelf.  We kenden de mensen, de barmannen, de liedjes, de verraderlijke treden van het trapje waar ik vast eens van af ben gevallen maar heb verdrongen, we waren de koning en deden zelfverzekerd. Soms geloofden we het zelf ook nog, dat was het leuke. Het Gras van de Buren was andere koek. Minder Marco en Anita, meer vage DJ’s met vage plaatjes en sneakers en zich-van-ballententen-zoals-de-Beurs-distantiërend publiek.
Maar niet als in Rotterdam natuurlijk, wel op z’n Utrechts. Zo voor een paar daagjes in de week distantieerde ik gezellig mee. Ik vergroeide met de barkruk, deed alsof ik thuis was en hield m’n BFF van het werk die vaak een oogje toe kneep. Veel tappen dus, weinig aanslaan, want studenten zijn nog niet zulke moraalridders;  lekker profiteren van de bijbanen van vrienden, fietsen kopen van junks, slapen in college in plaats van respectvol luisteren. Dat was nou eenmaal gewoon de bedoeling.

Nu zou het een leuke wending hebben als na de beschrijving van dit, door de ogen van een dertiger tamelijk treurige uitgaansleven, een wending volgt. Mais non. Het gaat pas echt mis bij de ontdekking van de Nobelstraat, waar alle vereningsmensen zich verzamelden, waar vrouwen elkaars grootste vijanden waren want ze waren allemaal mooi en een kloon van elkaar en de kroegen waren er krap en de mannen altijd in de minderheid dus zij hadden minstens 4 klonen om uit te kiezen. Dat was sowieso al een lullig probleem, ware het niet dat de mannen die zich in de contreien van de Zotte, de Kneus en het Heerenplein begaven zich terdege bewust waren van de gunstige verdeling van de sekses. Ze werden er vervelende mannen van. Lange tijd in mijn vrijgezellenbestaan heb ik gewenst dat ik een echte bèta was en iets hyperintelligents als lucht- en ruimtevaarttechniek studeerde in Delft, zodat je de enige van de drie vrouwen in de kroeg was in plaats van 1 van de 8292 die op de 100 vierkante meter in de Nobelstraat stonden te bakvissen. Met vrienden die ik overhield aan mijn bestuursjaar en mijn twee partners in crime uit de Willemstraat toog ik vaak af naar de Nobelstraat en Jans Kerkhof. We kunnen er veel woorden aan vuil maken, maar in principe waren al deze kroegen inwisselbaar, op enkele pietluttige verschillen na; het pakhuis had Wijnand de deurman, en was vreselijk krap en onhandig met al die domme pilaren, de Filemon was eigenlijk een beetje ordinair, en er waren veel jongens met wetlookhoofden in plaats van matten, en vrouwen met glittersteentjes op kleding in plaats van frummelknotjes. De kneus blonk helemaal uit in krapte, maar daar waren interesantere mannen, het Heerenplein was het grootst en had een groot terras maar daar was het dansgedeelte het verst van de toilet. Domdomdom. Het ging er vaak meer om dat de ene mogelijk iets ruimer was dan de ander, een minder lange rij voor de entree had, er een vriendje van een vriendinnetje van een clubgenoot van iemand was. Erg kritisch waren we nou ook weer niet. Sowieso stond je de halve avond in de rij voor een toilet, was je mascara aan het eind van de avond uitgelopen terwijl je het altijd thuis pas zag en verzamelde je steevast een brandplek in je kleding van een sigaret.

Kwam er dan een volwasenner gedeelte? Main non. Again. De Derrick werd aangemerkt als plek voor de afgestudeerde. De post-25’er. Die konden dan lekker met z’n allen supernormaal gaan dansen op de Spicegirls. De praktijk leerde dat het behalen van een mastertitel je niet perse tam en ingetogen maakt of iemand die supernormaal wil hupsen op de Spicegirls. Deze mensen moesten bewijzen nog tof te zijn en er werd van alles uit de kast getrokken. Enkele avonden waren er te oude en suffe mensen die tijdens hun vrijgezellenfeest voor één avond ‘lekker gek’ gingen doen. Of kwam er een libelle-achtig clubje ‘even helemaal uit hun dak gaan’. Dat waren treurige avonden. Los van de mensen die er waren, was de plek zelf wel tamelijk briljant. Terwijl het ook goed verdedigbaar is het aan te merken als superdebiel. Allereerst al de naam. De Derrick was niet de volledige naam die prijkte op de gevel. ‘Aus der reihe Derrick’ heette het zwarte hol met spiegels, trapjes en afstapjes en glitterbollen. En dan met een afbeelding van een fout uitgedoste Derrick, de politieman van de Deutsche krimi. Man o man, de grootste opgave in de Derrick was altijd om niet de hele tijd naar de spiegelwanden te loeren of je haar nog goed zat (wat onmogelijk was want op elke vierkante cm hing een spiegel), én om soepel en met een ‘dit lukt me met gemak, ook na enkele shotjes Tequilla’-blik van de verhoginkjes op en af te stappen.

Net als het terugkijken van foto’s van de middelbare school waar je met enige vertwijfeling je kledingkeuze van toen beoordeelt en jezelf toespreekt ‘ja maar, toen was het in’, zo kun je ook maar het beste terugblikken op de Utrechtse uitgaanstijd. De festivals waren de redding. Kon er ook nog eens heel normaal gedanst worden op heel normale techno.Tussen nieuwe oudere en hippere klonen. Nu ben ik dertig en doe ik natuurlijk niks meer. Behalve biertjes drinken, borrelen, festivallen, eten, te lang borrelen in drukke kroeg, toch zwichten voor meer wijn/bier/vulmaarin, vernikkelen in de kou onder warmtelamp op het Ledig Erf want het is zo gezellig en het voelt als vroeger toen we het ook nooit bij het beloofde laatste drankje konden houden.

Ik ga toch maar weer eens why tell me why opzetten. Voor de sjeu.