De reisblues

reality-bites

Het is vrijdagmiddag en ik zit op de bank thuis. Nee dat is niet waar, ik lig opgekruld onder een dekentje te lachen om Friends, en tussendoor snik ik een beetje. Hoewel ik maar half kijk zorgen Joey en Chandler er telkens nét op tijd dat ik niet helemaal verdwijn in mijn zelfmedelijdende gekwijl.

En dat is goed want ik weet eigenlijk niet precies wat er is, maar dat mijn stemming op het moment zo onvoorspelbaar is als het weer in de Himalaya is de voornaamste vastigheid die ik voel. Het is nu 10 dagen geleden dat ik weer voet zette op Hollandse bodem. Ruim drie maanden was ik op reis, onderweg naar het onbekende, met een verlangen om eens op mezelf teruggeworpen te zijn en te kijken wat er zou gebeuren. Ik wilde van alles leren over de andere mensen op planeet aarde, en dan iets specifieker in Sri Lanka, Nepal en Nieuw-Zeeland. Ik wilde ‘gewoon anders’. Anders dan wat ik al kende in dit haastige hypergeorganiseerde perfecte land.

Heerlijk en soms ook moeilijk was het om onderweg te zijn, gave nieuwe herinneringen te kweken, mezelf te verbazen, op m’n bek te gaan en mezelf weer te herpakken, mezelf te overtreffen, te leren om opener te staan tegenover onbekenden, om te vragen, om te ervaren dat ik blijkbaar de enige ben op aarde die niet verzucht ‘ooooohhhh wat zijn de mensen in Nepal toch lief en behulpzaam he?’ (Uhmmm… nee?), of om je zo welkom te voelen in een land als Sri Lanka. Maar ineens was ik er klaar mee. Ik kwam, ik zag, en toen, op enig moment was ik in de Himalaya, was ik goor en koud en moe en verlangde ik intens naar huis. Ik kon de gedachten aan normale dingen, een normale trein, een normale bak yoghurt met fruit, normale brokkelige kaas, een normaal ontbijtje met m’n kerel, een normale speeltuindate met het neefje, een normaal rondje hardlopen, niet meer loslaten. Ik besloot te gaan, m’n laatste geld te stoppen in een nieuw ticket en een week eerder naar dit hele platte koude land te komen.

Ik keek er zo onvoorstelbaar ontzettend naar uit. Hoe fijn en goed en zinvol en mooi de reis ook was geweest, wat zou het heerlijk zijn om weer thuis te zijn. Ik fantaseerde over alles wat ik weer wilde doen, over iedereen die ik wilde zien, over alle lessen die ik had geleerd en hoe ik ze in Rotterdam een beetje kon vasthouden. Met al dat gezellige gedagdroom heb ik echter per ongeluk een te groot en rooskleurig verwachtingspatroon opgebouwd, want wat blijkt? Alles is inderdaad doodnormaal. Daar kun je best naar verlangen, maar als je er dan midden in zit heeft doodnormaal niet persé een grote juichfactor. Er blijkt geen zak te zijn gebeurd, binnen drie dagen voelde het alweer alsof ik níet een week geleden op het Mount Everest Basecamp had gestaan en eigenlijk zelfs alsof ik nooit was weggeweest. Verder was iedereen gewoon aan het werk, heb ik elke scheet over m’n reis opgeschreven dus daar hoefde ik niks meer over te vertellen, en dat kwam goed uit want zoveel blijkt het daar in de praktijk helemaal niet over te gaan. En dat is logisch. Want als ik drie maanden lang mijn werkende, leuke maar toch ook gewone dagelijkse Rotterdamse leven leid en mijn vrienden komen terug van reizen uit Costa Rica, Zuid-Afrika, Australië, Zuid-Oost Azië, dan betrap ik mezelf er op dat het toch verdacht snel al gaat over werkbeslommeringen, relatiedingetjes of over het euvel dat de eetrijpe avocado’s bij de Albert Heijn gewoon altijd knoerthard zijn en dat dat godsgeklaagd is. Deze periode, dat wat voor mij groots en meeslepend was, is voor iedereen slechts een onderbrekinkje van drie maanden geweest. Snapt mijn rationele hoofd best. Let wel, mijn rationele hoofd.

Ik had verwacht en gehoopt dat ik dan toch tenminste als een verlichte ziel mijn herintrede in dit dagelijkse leven zou maken en dat de armoede in Nepal, de chaos in Sri Lanka en de vriendelijkheid van de Nieuw-Zeelanders me toch een lesje loslaten en acceptatie hadden geleerd. Dat ik triviale zaken, namelijk ergernis over die ouwe Truus in de trein die loeihard aan het beppen is met de buurvrouw, moeiteloos en glimlachend van me af zou kunnen laten glijden of nee, dat ik het niet eens zou opmerken. Dat ik me niet boos zou voelen als de man niet minimaal dertig keer per dag zegt dat hij zielsgelukkig is dat ik weer terug ben, maar dat ik zou kunnen accepteren dat het weer even wennen is en dat het ook goed is als hij dit één keer zegt. Want op mijn reis heb ik immers geleerd om de dingen gewoon te nemen zoals ze komen en heb ik allerlei dingen in perspectief kunnen plaatsen.

MAAR DAT IS DUS ALLEMAAL NIET ZO EN IK BEN NIET INEENS EEN WIJZE REIZIGER.

Ik ben strontchagrijnig. Ik werd al snel weer een beetje boos om de farce van de eetrijpe avocado’s en ook werd ik kwaad op de betweterige hardloper die mij toe riep dat ik aan de andere kant moest lopen ‘omdat we, kom op, toch niet in Engeland waren’. Ik wilde hem toeroepen dat ik toevallig wel drie maanden in landen ben geweest waar ze stuk voor stuk links rijden en of ik misschien even mag wennen?! En ik vond dat niet eens onredelijk. Ik wil eigenlijk stiekem ook best een fanfare of een spandoek bij mijn thuiskomst en die dertig zielsgelukkige kreten van de vriend, ook al maakt me dat een klein narcistje, en ik wil dat alles weer normaal is en ik weer naadloos in mijn oude leven pas en tegelijk wil ik dat dus eigenlijk niet want dan is het net of ik niet ben weggeweest.

Dus nu is het vrijdag en lig ik met ziel onder mijn arm op de bank, tussen de grappen van Chandler door een potje te peinzen over een wervelende conclusie, een gezellig einde, een grappige twist in dit verhaal. Maar die heb ik niet. Of misschien is het dit: ik ben nu 10 dagen thuis en het is verdomd veel lastiger dan ik dacht, maar gelukkig kent Friends eindeloos veel seizoenen.