De marathon monologen: deel 2

Screenshot_20171023-225252

Het was vrijdagochtend 06.00, twee dagen voor het startsein in het Olympisch stadion zou afgaan. Ik was net wakker en voelde aan mijn voorhoofd en buik, op zoek naar tekenen van koorts. Voelde ik nu warmer aan dan normaal? Volgens mij wel. Ik schraapte ondertussen even mijn keel. Jep, die voelde nog als schuurpapier. Ik merkte ook een steek aan de rechter buitenkant van mijn knie. Een latent hardlopersknietje. Oh oooh. Dit lijf was nog steeds niet fit. En dit hoofd maakte zich zorgen.

Een paar dagen eerder was ik wakker geworden met schorre, zere keel. Zodra ik ’s avonds ging liggen in bed en een licht kuchje slaakte, was het alsof er intern startsein afging om alle opgespaarde kuchjes van die dag achter elkaar af te vuren. Ik beschouwde het allemaal maar als het spartelen van het lijf, dat gewend was geraakt aan alle hardloophormonen, fikse inspanning en de grensoverschrijdende trainingen en nu alle kleine pijntjes en virusjes niet meer verdoezelde. Nu ik het lijf veel veel rust moest gunnen, had ik ook nog eens zeeën van tijd voor het monitoren van elk mini-gevoeletje. Ik was aan het begin van de week voor mijn doen nog vrij optimistisch, maar nu er nog maar 48 uur op de teller stond werd ik nerveus; het ergste hoesten was wel verdwenen, maar ik voelde me nog wel een verkreukelde en natgeregende krant. Het liefst wilde ik in bed blijven maar ik moest werken. Dat lukte dus ook voor geen meter, en al helemaal niet toen ik die middag een informatiemailtje kreeg van de organisatie met allerlei waarschuwingen voor het warme weer, en vooral één hele enge zin las:

 

‘if you had a fever this week, than you shouldn’t run’.

 

De uitleg dat een virus in combinatie met een flinke hardloopsessie voor ernstige hartschade kon zorgen scandeerde in mijn hoofd. Mijn half volle, pessimistische, catastroferende,  zwartgallige, zelfonderschattende en licht beïnvloedbare kant barstte los: “IK MAG NIET RENNEN, IK MAG NIET RENNEN, MIJN LEVEN IS VOORBIJ, ALLES WAS VOOR NIKS!!!!” en ik wilde hard janken op mijn moeders schoot. Op zo’n moment haat ik m’n beroep. Ik ben op zich degene die moet zorgen voor mensen die irreële dingen denken in caps lock en alleen maar willen janken op hun moeders schoot, maar ik kon het niet, ik wilde het niet, elke empathische vezel in mijn lijf was ingeruild voor marathon egoïsme. Dus belde ik de moeder en de vriend, bedelde ongenegeerd om troost en peptalk, nam vrij van werk, huilde met veel snot en stuurde mezelf met netflix en kopjes thee naar bed, waar ik dwangmatig bleef registreren of ik koortsig was of gewoon een hypochonder.

 

Na een twaalf uur durend energiegevend slaapje werd ik aanvankelijk heel erg verkwikt wakker, maar als je zonder problemen heel lang slaapt, moet het wel betekenen dat je niet fit bent bedacht ik me al gauw.  Ook zag ik later dat de vriend lekker ontspannen in een t-shirt met korte mouwen aan het ontbijt zat en ik toch een beetje rillerig was terwijl ik een trui aan had. ‘Aha!’ Zie je wel, dit was niet oke, dit was niet pluis, mijn virus was nog niet weg en ging mijn prestatie saboteren. Ik zou morgen af gaan voor iedereen die me kwam aanmoedigen, en bovenal voor mezelf. Ik kon mijn ego ergens bij de 30 km van de weg af schrapen, waar ik me strompelend naar de zijkant zou moeten begeven omdat mijn lijf protesteerde of nog erger: ik zou er 5 uur over doen en een gewoon middelmatige prestatie leveren.

 

Een deel van mij wist dat dit onzin is. Ik doe dit soort dingen, dit druk maken, dit irreële denken, dit controleren van alles. Ik maak me bovenmatig druk omdat ik over het algemeen veel te veel gefocust ben op details en alles picobello in orde wil hebben. Met volledige vanzelfsprekendheid leg ik de lat op 120%, terwijl ik op dat moment denk dat het 80% is, me niet realiserend dat dit niet persé nodig is, heel veel mensen dit niet doen terwijl ze met evenveel vertrouwen gaan starten, en dat maximale prestatie bovendien ook gewoon niet altijd hoeft. Het lullige is dat in het verleden behaalde resultaten voor mij ab-so-luut geen garantie zijn voor de toekomst, dus heb ik keer op keer weer bevestiging nodig dat ik me goed heb voorbereid en realiseer ik me steevast achteraf dat ik het met de helft van de inspanning prima had gered. Dodelijk vermoeiend. Gelukkig wees de vriend wees me er op dat we allebei wisten dat ik die race sowieso wel ging lopen, ongeacht hoe ik me voelde, dus dat ik best kon stoppen met het te serieus nemen van dat informatiemailtje.

 

’s Avonds gingen we alvast naar Amsterdam. Ik had een hotel in de buurt geboekt, met de voornaamste reden dat ik nog kort van te voren de 30 zenuwplasjes in het hotel kon doen in plaats van de dixi’s met stank en lange rijen te moeten trotseren. Alles voor zo’n wedstrijd moet bovendien getimed, van eten tot drinken tot poepen en dat is handiger als je al in de buurt van de start bent. Ik at er ’s avonds een kleine Mount Everest aan pasta, keek een gezellig filmpje en toog naar bed. Ik was er op voorbereid dat de wervelende adrenaline me wakker zou houden maar ik viel wonder boven wonder in een diepe slaap. Maar toen. Toen gebeurde er iets. Een uur nadat ik sliep, rinkelde de hotelkamertelefoon. Huh? Wat gebeurde er? waarom werd er gebeld? Hij rinkelde niet even per ongeluk, nee hij bleef aanhoudend rinkelen, en de telefoon bleek alleen te bedienen door mensen met een IQ van minimaal 140 want hij liet zich niet opnemen of wegdrukken. Ik was wakker. Ik was boos. Ik werd wakkerder. En dus werd ik bozer. En dus werd ik nog wakkerder. Ik kan nog even doorgaan maar uiteindelijk werd ik… BANG. Want ik kon niet meer slapen. En ik moest slapen. Nu zou ik niet alleen half ziek, maar ook nog half slapend aan de start verschijnen. Toen ik na twee uur nog steeds met open ogen in bed lag werd ik zó boos op mezelf dat ik niet rustig kon worden, zó boos op het hotel met hun debiele telefoon en zó boos op de kosmos die alle sterren verkeerd had opgesteld en onheil op me afvuurde. Ik heb een klein beetje met de kussens gegooid en gestampt als een klein kind. Vraag niet hoe, maar ik viel  uiteindelijk uitgeput  in slaap. Totdat we rond 05.00 opnieuw wakker werden van een piepje. Na een paar seconden klonk het weer. Was het mijn telefoon? Was het de wekkerradio? Was het de rookmelder? Neen, het was de telefoon, waar we de stekker van uit hadden getrokken. Hij piepte nu smekend om stroom. Serieus? SÉRIEUS?! Het boos-wakker-bozer- wakkerder- bozer- bang-cyclusje begon weer van voor af aan.

 

Met slechts zo’n 4 uur slaap kreeg ik ’s ochtends nog een spannend momentje omdat mijn camelbag lek leek te zijn, stond de route naar de startvakken helemaal vast waardoor ik te laat in het startvak was, moest ik één minuut voor de start tóch nog plasje nr. 31 plegen terwijl dat niet meer kon, maar toen…..Toen klonk eindelijk, god sta me bij, het startsignaal. Dat magische moment toen ik onder de startboog door liep, waarna ik alleen nog maar hoefde te doen wat ik gewoon had geoefend, daarop voelde ik alles wegzakken. Ik hoefde me geen zorgen meer te maken, ik moest gewoon lopen, het ene been voor het ander, om de 9 kilometer een smakelijke klodder gel met bessensmaak wegwerken, die camelbag leeglurken, sponsen met water uitknijpen boven dat hoofd waar een zon met 22 graden op stond te shinen en dat dan 42 kilometers en 195 meter lang.

Met 10 km voelde ik af en toe nog een steekje hier en een pijntje daar, met 20 km zat ik er lekker in en kon ik m’n tempo nog goed handhaven, terwijl veel mensen om me heen nu de rekening gepresenteerd kregen van een te snelle start, bij de 30 voelde ik me eigenlijk verrassend goed, vanaf de 35 was ik voorbereid op de houten poten, de totale uitputting, zere ledematen, groteske vermoeidheid, maar het enige wat ik zag waren de lieve supportende ouders, familie en vrienden die ik met glimlach van oor tot oor tegemoet kon rennen. De man met de hamer had me gewoon overgeslagen. Wat?! Ik rende voorwaarts en opwaarts, met kin omhoog op  het ritme van mijn ‘kick the wall in the nuts’-playlist. Deze enorme neuroot rende haar eerste marathon in 3″53.28.

Ondanks de halfbakken verkoudheid, rinkelende telefoon, volle blaas, vermoeidheid, pijntjes en recidiverende gekte die de kosmos me even voor de voeten wierp was mijn voorbereiding, mijn 120% voorbereiding dit keer niet voor niks. (Godsamme, zie je, ik trap er gewoon weer in).