Vondel

Ik woon in een nieuwe buurt. En dus moest ik op zoek naar een nieuwe cafetaria. Bij plotse mexicano behoefte moet ik immers weten waar ik mijn zucht naar ondefineerbare gehaktstaven kan stillen.

Nu woon ik vrijwel in het centrum van Rotterdam en mijn verwachting was dat er 30 snackbars op elke hoek van de straat zouden zitten. Gewoon normale cafetaria’s, waar je friet kan bestellen. In een gezinszak met stiekem 2 snacks. Niet van die biologische-wesnijdenzelfdeaardappels-haute fritures. Waar ze dan hacheevlees hebben ipv een kipcorn. Of een Kebab zaak waar ze dan ook voor de gein patat bakken maar eigenlijk alleen dunne reepjes vlees van die ronddraaiende vleespoot willen schrapen. Nee, ik zocht dus een frietkot met net te slappe slappe friet in net teveel mayo (waardoor nog slappere friet) in een tent waar Piet van uit de straat een paar keer per week stiekem tijdens het uitlaten van de hond z’n broodje bal komt eten. Zo’n echte. In mijn één na laatste huis in Utrecht had ik er eentje om de hoek. Twee chinezen bakten er patat. En soms zaten hun kindertjes er spongebob te kijken. Van het bestaan van cafetaria Sjors wisten alleen de buurtbewoners af. Men kwam er in z’n joggingbroek, buurtbewoners onder elkaar. In mijn laatste Utrechtse buurt was het al moeilijk een fatsoenlijke ouderwetse snackbar te vinden. De multiculturele buurt was behept met veel avondwinkel-shoarmawinkel combinaties waar ze halfgebakken witgele frietjes meegaven. In de cafetaria die het meest in de buurt van cafetaria kwam verkochten ze ook allerhande satéschotels en roti en broodjes kipkerrie. Lekkere patatjes hoor, met het grote nadeel dat je ten overstaan van de verfijndere roti-eters als junkfoodproleet uit de verf komt als je je doodgewone patat mét en kroket bestelt. Maar dat moest dan maar.

Vanuit station Blaak trapte ik op de nieuwe fiets richting mijn huis en ik kan zeggen dat ik dan zo’n 438 afhaalgelegenheden passeer. Tacomundo’s, sushipoints, haute fritures, hippe Grieken, zo’n dertig verschillende Taj Mahal achtige exemplaren. Maar weldra geen goede vervanging voor cafetaria Sjors. Ik heb 15 minuten rondgefietst tot ik besloot huiswaarts te keren en dan maar de thuisbezorgdapp er op na te slaan. Maar net voor ik afsloeg, herinnerde ik me dat mijn geliefde, die mij nog nooit een mexicano heeft zien eten (god sta me bij zeg), maar wel weet van deze stiekeme voorliefde, gekscherend zei bij de huizenbezichtiging destijds ‘ah kijk, en hier zit de cafetaria’. Met een dikke knipoog. En hij had gelijk. Even verderop zat cafetaria Vondel. Of Vondelweg.

Over deze plek had heer Vondel himself zonder twijfel een gedicht kunnen schrijven, want hoe kan een plek tegelijk zo briljant als zo treurig zijn? Ik trad binnen in de ruimte van laten we zeggen 6 x 4, en zag er 2 zielige kroketten, 1 mexicano (YES!), 1 kipcorn en 2 loempia’s in een kale vitrine. De eigenaar, een Chinees menneke van rond de 50, met een broek met vouw en een blazer (huh?) haastte achter zijn krant vandaan. Er stonden bloembollen op de tafels, in het plastic potje waarin je ze koopt. Er hing een allegaartje van posters, schilderijtjes, er stond een vrieskist waar alle voorraad in lag en het hele tafereel wekte de indruk dat er 1 x per maand iemand kwam. De man was zó vriendelijk en lachte zó lief dat ik hem bijna wilde opeten en die mexicano maar een keer wilde overslaan. Vanuit achter (zou daar misschien een stretcher staan vroeg ik me af?) kwam de vrouw des cafetaria’s. Ook al zo’n vriendelijke lacherd. Allebei klein, allebei bescheiden, allebei bijna verontschuldigend de bestelling opnemend. Wat een schattig en zielig frietkot. Bij Sjors huppelden tenminste nog kindertjes rond en was er ook daadwerkelijk huppelruimte en schalde de stem van die zeester en spons tenminste nog uit de tv. Hier was doodse stilte. Vergezeld van Chinese glimlach.

Kwam er ooit wel iemand? Hoeveel omzet hadden deze arme menskes? Hoe kon dit bestaan temidden van de georganiseerde afhaalbende in Rotterdam? Waren ze wel gelukkig? Zouden ze op een ochtend wakker zijn geworden en denken ‘wij willen friet bakken, en wel in een eigen hele kleine friettent met een klassiek chinees katje met heen en weer bewegend handje’? Of
was het een tactiek om een handvol schamele snacks in de vitrine te leggen zodat mensen uit medelijden een vette bek kwamen halen?

Ik ging zitten op een stoel langs het raam. Er kwam nog iemand binnen en die deed een grote bestelling. En zei hoi op een ‘ik kom hier vaker’-manier. Buiten liep iemand langs en zwaaide naar de eigenaren. Pfieuw. Ik kon weer ademen. Er was een gedeelde verantwoordelijkheid voor het welbevinden van m’n nieuwe Chinese vrinden.

Het Chinese stel praatte en grinnike zachtjes samen, hadden het prima naar hun zin en ik zat ondertussen te rekenen hoeveel mexicano’s ze moesten verkopen om de huur van deze toko te kunnen betalen.
Nadat de patat in verdacht hoog tempo gebakken was deed mw. het in plastic zak en kwam ze het met twee handen voor zich uitgestrekt brengen, maakte ze een bijna onzichtbaar buiginkje, en zei ze met glimlach van oor tot oor:

…. ‘het eten is klaar meisje’…..

Ja hoor. Lekker dan, je hebt het voor elkaar lieve mw. met je plastic zak friet en je moederlijke zin en je hyacinten in plastic bakjes en je vrieskist met kroketten en schamele klandizie. Alsof ik nu zonder schuldgevoel m’n mexicano elders kan halen.

Terwijl je de pindasaus vergat he mw. Vondel. De píndasaus.
(!)