In de spiegel van de spiegeloog – part 4

Een reeks moet je afronden. Het liefst met een GTST-achtig spannend eind.

Miep was terug van vakantie. Miep is een collega die gelukkig niet Miep heet in het echt. Ze was in elk geval terug en ik voelde een eigenaardige opluchting. Miep was ouder en ervaren en een fijn moederachtig typ. Het voelde als thuis komen dat ze er weer was. Terwijl ik aan het prakizeren was over deze eigenaardige beleving (want ik kende deze hele Miep eigenlijk voor geen reet en mijn huis voelt echt wel fijner dan het stoffige psychologenhok), zag ik dat Miep een beetje moeilijk keek. Ze wilde eigenlijk na de ‘goedemorgen, ja vakantie was leuk,’ het liefst direct overschakelen naar moeilijke vragen, waargenomen clienten, onduidelijke mailtjes en allerhande na-de-vakantie beslommeringen. We konden er nog tien minuten vakantiegewauwel over de Voghezen, de kinderen apart in een tentje, lekker relaxen, soms een kerkje bezoeken, het weer was mooi-praatje uitpersen. En daarna was de moeilijke blik weer terug. Miep zat alweer tot haar nek in het werk, en wilde de 3 weken vakantie in 1 dag inhalen, zoveel was me duidelijk. Of ze me wat dingetjes kon voorleggen. Tuurlijk Miep. Ervaren collega’s die dingen voorleggen, dat streelt het jonge psychologen hart. Miep twijfelde over een aantal dingen. Iets met een cliënt. Ze had iets verkeerd ingeschat en zat nu met de gebakken peren. De gebakken boze cliëntenperen. En ze merkte dat ze er last van had. Dat is psychologentaal voor ’ ik schaam me kapot, zal ik een klacht krijgen?’ Ze had het zus bekeken en zo, er een nacht over geslapen, nog een hulplijn gebruikt, maar ze kwam niet tot een goede beslissing. Ze twijfelde en inhoudelijk was dat niet alleen een probleem, ze vond het duidelijk stom dat ze twijfelde.

Lullig voor Miep. Het leek me een vervelend probleem en ik had niet meteen een oplossing. Ongemerkt dacht ik nog even aan de andere supergeweldige nieuwe collega die alles perfecto weet en in dit geval uiteraard haar overwegingen op presenteerbladen zou hebben aangeboden, zonder een greintje vertwijfeling, en toen bedacht ik me:  Ik hou dus eigenlijk echt van twijfelachtige mensen. Mensen als Miep. Mensen die wegen, wikken, de ene kant bekijken, en de andere kant, misschien nog onderste boven, mensen die nooit helemaal zeker en resoluut zijn. Ze geven er blijk van te weten wat er zoal te overwegen is, in plaats van voor de ene kant en klare mogelijkheid te gaan, pretenderen niet de wijsheid in pacht te hebben, zijn zorgvuldig, en menselijk en een beetje schattig ook want ze hebben de illusie dat ‘de beste keuze van de wereld’ daadwerkelijk bestaat.

Ik twijfelde (hoe kan het ook anders) om haar te zeggen dat ik significant opfleurde van haar getwijfel. Dus in plaats daarvan zei ik ‘goh, moeilijk’. En het moeilijke gezicht verdween. En ze zei: ‘oh. Ja hè, inderdaad moeilijk’. De rest van de pauze knaagden we met onbezorgd gezicht op een appel en keuvelden we over de Voghezen, het weer en het weekend.
Toen ik aan het eind van de dag mijn mailbox opende zag ik twee berichten:
1: twijfelcollega stuurt: ‘bedankt voor het meedenken’ (huh?)
2: perfecte collega: ‘kun je met me meedenken? Ik twijfel ergens over.’ (huh?)

En toen ik thuiskwam lag daar níet Frits van Houten in bad en viel er geen televisie in het water. En bleek mijn buurman gewoon nog mijn buurman in plaats van een huurmoordenaar/ mijn biologische vader/ een sekteleider.

Conclusie: In Utrecht is alles uiteindelijk veel luchtiger dan in Meerdijk. Psychologen twijfelen allemaal en zijn allemaal wel eens onzeker. Net als de vuilnisman en de machinist en de huisvrouwen en de bankiers.

Einde.