Miljoenenjacht

Ik weet nog goed dat ik vroeger, toen ik aan het daten was en graag wilde geloven dat de betreffende man relatiemateriaal was, alle redenen in m’n hoofd ging opsommen die hem zo leuk maakten: ‘Hij heeft een leuke lach, is lief, heeft gave sneakers, geen profielfoto van zichzelf met een vis, heeft z’n leven op de rit, noemt zichzelf geen bourgondiër om daarmee vooral aan te duiden dat ‘ie ongezond eet en veel zuipt, en hij kan lekker ouwehoeren. Soms waren het ook korte lijstjes waarop stond ‘hork, vis-foto, zuiplap’. Alleen…Hoe prachtig de lijstjes waren, de papieren opsomming van positieve punten  voorspelde geen vlinders. Vaak zat ik dan bij date nummer zoveel te zoeken, me te verbeelden dat ik ze voelde, ze te beredeneren zelfs, vastklampend aan het lijstje, om uiteindelijk de langverwachte verliefdheidsvraag bij een vriendinnenavond te beantwoorden met: ‘uhm…ja ik denk het?’

Als je het moet beredeneren en je niet 180 graden anders voelt dan normaal, dan ben je niet verliefd, zoveel weet ik inmiddels van de liefde.

Met mijn kinderwens ging het hetzelfde; het hart won van de ratio. Eind twintig was ik toen ik voor mezelf allemaal redenen op ging sommen om ze wel of niet te krijgen. Soms wilde ik een beetje rebels zijn en roepen ‘ha, kijk mij nou lekker een ander pad bewandelen van geen kinderen krijgen en gave dingen doen’. Soms wilde ik het heel graag willen en zeker weten. Mijn lijstje met nadelen was echter ellenlang; ze kosten enorm veel geld en vergroten de footprint met een kracht van zo’n 40 vliegreizen per jaar, het is gedaan met je rust, je kunt ineens alleen maar naar Center Parcs in plaats van naar Nepal, je bent altijd moe, legoblokjes overal (vooral als je op blote voeten loopt), koude koffie, je investeert heel veel tijd en energie en hebt geen idee of het die investering ‘waard’ is, of je wel die zorg op je oude dag krijgt, die stuif-in als ze het huis uit zijn, of dat ze in sinterklaasgedichten venijnig te kennen geven dat ze zich op 627 manieren aan je ergeren. Nou, klip en klaar zou je denken: niet doen dus.

Maar hoe lang die lijst ook kan zijn, als er op de voordelen lijst staat: maar ik droom ervan, ik vóel het, ik wil moederen, veegt het alle praktische redenen van de interne onderhandelingstafel. Als je het voelt, dan weet je dat je het wilt, zoveel weet ik inmiddels van een kinderwens.

Zo ging het. Er kwam een punt waarop De oer het overnam, de genetische handtekening, de voortplantingsdrift, de dagdromen, de hormonen, het hart, geef het een naam. Ik wilde het. Grote dagdromen droomde ik. Op mijn reis, die ik als laatbloeier zonder de wederhelft maakte op m’n 34ste, vertelde ik een klein clubje jonge meiden uit het vrijwilligershuis in Sri Lanka dat ik stopte met anticonceptie. Na de reis was ik klaar voor het moederschap, mijn lief voor het vaderschap, wij samen voor het ouderschap. Dat was het plan, naïef denkend dat het doorhakken van de knoop om ‘kinderen te nemen’ de grootste hobbel was. Mamma Anke zeiden ze soms in de tuktuk, omdat ik een van de oudsten was van de groep, maar soms gaven ze er een knipoog bij. Ik ging een echte moeder worden, en zij wisten het. Ik maakte namenlijstjes. Jet, Sam, Cato, Pelle, Just, Wies, Kris, Loek. Bij elke druppel bloed had ik verdriet en meteen weer hoop. Een mooi en ook ziekelijk mechanisme, want tijd voor verdriet geeft de vrouwelijke cyclus niet.

Ik pieste oneindig vaak over ovulatie- of zwangerschapstests, en die maakten plaats voor benen in de ziekenhuisbeugels. Ook oneindig vaak. Een echo bij dokter Percies, dokter Blondie, dokter Bril en later bij Valkiedoc. Uit pure ellende bedachten we maar bijnamen voor al die dokters, de een vriendelijk, de ander ronduit raar, die de gemene deler hadden dat ik ze vrijwel alleen maar vanachter corona-mondkapje heb gezien. Ik slikte brokken weg die steeds groter werden bij de zoveelste zwangerschapsaankondiging. Ik zwijmelde bij het zien van de tederheid waarmee de wederhelft speelde met neefjes, nichtjes, en wedstrijdjes armpjes drukken deed. Ik beantwoordde ontelbare keren de vraag ‘hoe het met het traject ging’ en bouwde een fysieke schrikreactie op bij het woord ’traject’. Ik viel uit van werk omdat ik niet 37 armen bleek te hebben waarmee ik de ballen hoog kon houden van het hormoonspuiten, cliënten herplannen, verbouwingsknopen hakken, wasjes draaien, ziekenhuisecho’s doen, teleurstellingen opvangen, sporten, yoga (want loslaten), werken, vriendendingen, kadootjes kopen, ademen.

Na jaren van intens willen gebeurde er iets. Dat oude date-gevoel stak de kop op: ik wílde het willen, maar ik wilde het niet meer. Het hoofd wel, dat spoorde aan tot doorgaan, kiezen op elkaar, eyes on the price. Op het praktische lijstje stond dat ik de namenlijstje nog maar weer doorkijken om het dagdromen aan te wakkeren, blogs moest teruglezen, moest volhoudenvolhoudenvolhouden, gevoel moest uitschakelen, autopilot moest aanzetten, nog maar weer meer traject-vragen moest beantwoorden. Ik moest hoop houden, en de dingen positief zien, en verdragen dat je in deze positie altijd debiele wonderen en uitzonderingsverhalen krijgt voorgeschoteld van 48-jarige vrouwen die toch plots bevallen. Ik zag ondertussen dat de peptalks van vrienden en familie minder sterk werden, dat anderen moedelozer werden en de obligate ‘het komt wel goed’ steeds vaker achterwege bleef. Ik zei zelf maar, na een beetje huilen en klagen bij vrienden, ‘maar het komt wel goed’, vooral ter geruststelling van de ander, bang om een energievretende klaagbak te worden. Maar het gevoel sprak vaker en duidelijker zijn grens uit. 

Dat moedergevoel dat in elke cel leeft moet op een gegeven moment wel ingelost kunnen worden. Er moet wel wat te moederen zijn. Moedergevoel heeft een beperkte houdbaarheid als het zich enkel aan dagdromen kan laven. Het moet op enig moment een lijdend voorwerp worden, met een kind als onderwerp. De oer maakte plaats voor weerstand, een gevoel van bereikte grenzen, van opgebruikte veerkracht, afgenomen plezier, een lege batterij. Ik voelde me een auto die te lang op vrijwel lege tank reed. Alles sputterde en haperde, ook na het tanken reed het ding niet meer lekker. Wat een verraderlijk proces, realiseer ik me nu. Deze fertiliteitsindustrie blijft alsmaar koffertjes aanbieden als een soort miljoenenjacht, door een te enthousiaste Linda de Mol of Martijn Krabbé-achtige figuur, met onvoorstelbaar kleine kansen, maar die toch een belofte blijven presenteren. Je blijft nieuwsgierig, de wat-als’en maken dat je blijft gokken. 

Luisteren naar een innerlijke nee, jezelf kunnen zeggen dat je alles hebt geprobeerd, ook al is daar nog een heel klein koffertje gepresenteerd, dat blijkt een hele kunst. Je verlies nemen, jezelf serieus nemen, verdragen dat er een kans is op spijt, maar voelen dat het koffertje veel te klein en te ver weg is om nog de tanden voor op elkaar te kunnen zetten. Er is een skill set voor nodig om dat te kunnen. Ik wens mezelf niet meer zozeer die beloftevolle, lonkende koffer met ieniemienie onrealistisch klein kansje, maar een koffer met gereedschap en handleidingen om dit verlies te nemen.

Want hoe in godsnaam neem je afscheid van een dagdroom? Hoe rouw je zonder object of nog banaler: zonder graf? Hoe zorg je dat je niet iemands kop eraf bijt als de vraag wordt gesteld hoevéél kinderen je hebt? Wat doe je als je weer ineens moet huilen aan de lunchtafel op je werk? Hoe wen je aan het missen van iets dat je helemaal niet kende en dat je misschien ook heel lastig of stom had gevonden? Hoe ga je om met je eigen neiging om je verdriet op te vullen met boterhammen met pindakaas (met vlokken)? Hoe neem je afscheid van het idee dat je niet die hand tevreden en beschermend om groeiende buik kan leggen, terwijl je nooit hebt geweten hoe het voelt? Hoe deal je met die haperende auto die je bent geworden en waar de fuck laat je die grote APK-doen? Hoe leg je uit dat je dagelijks schrikt, alsof je ín een nare droom wordt gebracht, bijvoorbeeld als je een kind buiten ‘mamma’ hoort roepen? Hoe leg je uit dat dit je helemaal lamlegt in de kern van je hele wezen maar dat je tegelijkertijd ook nog kunt lachen, en bier drinken en kunt sporten? 

Ik ga maar een boterham smeren, met pindakaas, en een beetje kauwen op deze vragen. Ik heb tenslotte een leven lang de tijd.