Luchtkasteel

Ik heb een luchtkasteel

Het is klein en met rode krullen. Ze aait zachtjes de kat, is een beetje driftig soms, met mijn ogen en zijn mond. Ze tekent en heeft een stoere naam. Sam. Of Kris of Jet.

Mijn luchtkasteel slaapt in een kamer in ons huis. Er hangen lieve schilderijtjes, een tekst ingelijst door mij, van de periode dat we wensten. Neefjes en nichtjes buigen zich over de wieg. Mijn luchtkasteel heeft kleine vingertjes met nagels, god wat klein, geworpen uit mijn schoot.

Ons luchtkasteel trapt balletjes in de tuin. Dat wilden we graag, een speelveldje voor een kleine. Ze peutert er rozijntjes uit het doosje en laat de helft vallen. Ze huilt als ze de bal mist, ze wil alles goed doen. ‘Dat heeft ze van jou’ zeggen we dan. En we plagen elkaar ermee. 

Het luchtkasteel loopt altijd mee. Al een paar jaar lang. Eerst een beetje verstopperig, maar later vaak ook vooruit, midden in het zicht. Ongegeneerd veel ruimte innemend, soms als zout in de wond, soms als troost. Het loopt mee in de trein, onderweg naar werk, tijdens lunch, naar huis, altijd weer naar huis. Zo vanzelfsprekend aanwezig, dat je het niet meer merkt.

Het heeft lieve kleertjes, van die pluche met berenoortjes op de muts. Heb je kinderen? Nee, maar wel een heel echt luchtkasteel. Dat wordt heus van vlees en bloed, even wachten nog. Dat zeg je niet. Maar ik dacht het wel.

‘Weet je nog, dat we zo graag wilden?’, zeggen we vertederd tegen elkaar boven de commode  die schoonvader timmerde. Met het zien van het plusje in dat kleine venster zouden we alle pijn vergeten. Zo zou het gaan dachten we. Het luchtkasteel, de fata morgana, de levensechte droom hield ons op de been.

Maar er is geen plusje. En het komt er nooit. Er is alleen een min. Er was een slopende tocht in een woestijn, we kwamen dichterbij maar de luchtspiegeling verdween. Poef. Er resteert een lege zandvlakte, en zoveel dorst en honger. Kun je tranen drinken? Het bleek enkel een belofte, een levensecht beeld dat je nét niet kon aanraken. 

Een lekgeprikte droom ben je, een in elkaar gezakt kasteel. Het voelt een beetje lichter. Al dat slepen met jou de hele tijd, al die ruimte innemend terwijl anderen je niet eens zagen. Maar niet zoveel lichter als ik dacht. Hoe kan een ruimte leger voelen waar jij nooit was? Hoe kun je ineens ‘slechts’ met z’n tweeën zijn terwijl je nooit met meer was? Ik mis het luchtkasteel nu al. En de belofte ervan.