Kebab
Ik stap in de lift, en er ligt een etensrest op de grond. Gezien de knoflookgeur en de substantie zal het een kebabsliert zijn. Van de 150 mensen die hier wonen is de kans best groot dat er soms iemand kebab eet en iets laat vallen. Ik begrijp het. En ik haat het. De kebab met zijn geur stralen op de een of andere manier op mij af. Aangekomen op de tiende verdieping loop ik over de galerij naar mijn kraaiennest. Het ligt net niet hoog genoeg om niks te horen van de voetbalsupporters op Stadhuisplein en net niet ver genoeg van de reuring om je gedistantieerd te voelen van scheurende mannetjes in auto’s met compensatiedrang. Eenmaal de voordeur door voelen de 75 vierkante meters, met zorgvuldig bij elkaar gezochte meubels, accessoires, terracotta tinten verf en een qua kleurenschema matchende kat, als een veilig en fijn nestje. Daarbuiten voelt het leven als een aaneenschakeling van gespannen, angstige en onwennige momenten.
Een kebabsliert kan al zo’n moment zijn. Een irritant stemmetje in mijn binnenste geeft dit soort ervaringen een sausje. Niet van knoflook, maar van een soort onheil. ‘Ik woon nu ergens waar kebabslierten welig tieren’, zegt dat stemmetje. Soms zit de spanning in een schreeuwende dakloze bij schouwburgplein, soms zit het in dichte gordijnen op de galerij. De slaapkamers van deze buren grenzen aan de gallerij. Daar wil je geen pottenkijkers, dus ik snap het. Althans, mijn rationele volwassen stem, die niet in paniek is om het leven zoals het nu is, snapt het. Op de aanrechten in de keukens van deze buren zie ik soms veel vaat. Ik probeer uiteraard weer heel erg te begrijpen dat mensen het druk hebben en niet iedereen zo neurotisch opruimt als ik.
Toch heb ik meningen. En spanning dus. Ik ben me meer dan ooit bewust van de bubbel waar ik me in bevindt. Of bevond, daar ben ik nog niet over uit. Noem hem havermelk elite of geef hem een andere naam, maar wat ik weet is dat ik me hier met het merendeel van mijn vrienden in bevindt. Vaak lid van overpriced yogastudio, ons brood halend bij dito bakker of op een of andere markt waar ze ook heel bijzondere meiknollen of aardperen hebben. En dan gaan we met Cinevillepas in de hand naar het filmhuis of thuis borrelplankjes eten met moeilijke kazen van die bijzondere geiten uit Friesland. Het klinkt als een elitaire bubbel en misschien is het dat ook. Maar ik heb me prettige comfortabel en veilig gewaand bij buurtgenoten met interessante banen, die houden van de natuur en banenbroden bakken. Dichte gordijnen zijn voor mensen die thuis Tell Sell kijken. Als dat nog bestaat. Dat weet ik eigenlijk niet. Ik heb de gordijnen open.
Ik vond altijd dat ik met mijn beroep best wel in de maatschappij stond. Ik zie mensen uit verschillende lagen van de samenleving. Met problemen die alle kleuren van de regenboog hebben. Soms hebben ze op papier alles ogenschijnlijk op orde, maar zijn ze in hun leven toch verstrikt in een fijnmazig web van oud zeer. Soms staan er wel heel weinig verworvenheden op papier of is er überhaupt nooit een web gespannen. ‘Ik weet echt wel wat er speelt onder de mensen’, dacht ik altijd, en voelde me verbonden.
Maar je kan in het TL- licht in de ggz-instelling wel van doen hebben met de hele Nederlandse samenleving in afgespiegelde vorm, er zelf in zitten is toch iets anders. Mijn bovenbuurman rookt op gezette tijden een joint. Ik word liever wakker van de geur van versgemalen koffiebonen dan van wiet. Mijn andere buren zetten het vuilnis in de hal, om mee naar beneden te nemen als ze de deur uitgaan. Dat is nogal een tochtje dus dat doe je niet voor één vuilniszakje. IK SNAP HET. Maar het vuilnis heeft hetzelfde effect als de kebab. Buiten hoef ik niet ver van huis te lopen om 10 fatbikejongetjes in hun meest irritante vorm voorbij te zien schieten, en je hoort ook binnen honderd meter wel iemand rochelen op straat. Op mijn vorige adres in klikoland, zoals de buren de volwassen bubbelbuurt noemden, werd er beduidend minder gerocheld.
Hoe zeer ik beroepshalve ook bewondering heb gekregen voor de veerkracht van allerlei soorten mensen, en heb geleerd dat je een boek niet op z’n cover moet judgen, hoe zeer ik nu merk dat ik buiten werktijd best wel gesteld ben op mijn vertrouwde omgeving van theatergangers, Ottolenghi recepten, schrijvers als Mizee, of Franse meanderende arthouse films. Kebab in de lift hoort er niet echt bij. Behalve natuurlijk ironisch. Dan kan alles weer. Ik voel me angstig en onwennig zo midden in de maatschappij.
Van de impact van een relatiebreuk dacht ik me bewust te zijn, maar hij voelt veel groter dan de breuk tussen twee geliefden. De breuklijn voelt meer als een tektonische verschuiving, een aardplaat die langs een andere schuurt, een verschuiving zo groot dat hij je flink doet wankelen. Eenmaal naar huis lopend over de gallerij werp ik nog een blik in de keuken van mijn buren en zie er iets liggen met een bekend logo: brood van bakker Jordy’s. Ernaast een zelfgebakken bananenbrood.
Mijn lijf ontspant. De buren eten in elk geval geen kebab.