I do not care. At all
Als ik een mindmap zou maken met in het midden het woord ‘liefde’, je kunt je natuurlijk afvragen waarom je dat zou doen, maar gewoon, hypothetisch, dan denk ik als eerst: ENG. En dat zou ik er dan groot naast schrijven.
En een beetje verder weg schrijf ik dan leuk en vlinders en fijn en vertrouwd en ontdekken en lachen en spanning. Maar ENG, dat staat echt ENG dichtbij.
Als een nieuwe liefde mij zou vragen of ik een week naar de andere kant van de wereld wil met hem, dan denk ik in de eerste plaats aan de toestemming van mijn baas, maar echt heel snel daarna: JA. Ik wil dat. Als die nieuwe liefde me zou vragen of ik de vierde avond op rij met hem wil doorbrengen, dan hap ik gretig toe. Als je het drie avonden achter elkaar leuk had, waarom dan geen vierde? En als diegene vraagt om een keer helemaal geen reet te doen maar als twee Al Bundy’s op de bank te hangen met een pizza, dan juich ik ook heus. Maar zelf. Vraag ik dat niet. Natuurlijk niet zeg. Misschien kijkt hij met walging bij het woord pizza en vond hij die derde avond al veel te veel van het goede. I pretend not to care too much. Hoewel ik laatst las dat dat teken nr. 1 is dat het tegenovergestelde het geval ik, geloof ik mezelf echt best wel in mijn not-caring toneelstuk.
‘Mocht je nou eventueel een beetje in de buurt zijn, en zin hebben om me te zien, want dat we elkaar een paar keer per week zien zegt natuurlijk niet alles, het kan opeens allemaal anders zijn, en als je me niet al zat bent en je het niet erg vindt dat ik een pukkel heb, kom je dan naar me toe? Alleen als je wil hoor, alleen dan’.
En hij wilde. Hij was een beetje in de buurt. Maar had eigenlijk geen tijd. Toch wilde hij. Hij vond het een goed idee. En ik zei:
‘oh oke, leuk’.
Nonchalance staat me echt niet.