De hormonen monologen – Jinx
Ik ben altijd al wel een tikje neurotisch geweest, in elke levensfase op een wat ander vlak. Pluisjes op mijn kleding vond ik vreselijk, want het voelde meteen alsof ik in lompen liep. Huiswerk en toetsen memoriseerde ik op de middelbare school bijna woordelijk, nog steeds kan ik strani amori van Laura Pausini volledig in het Italiaans meezingen terwijl ik verder geen Italiaans spreek en als ik ergens in een studietekst opsommingstekens zie staan ben ik verloren want dan moet ik het onthouden en herhalen.
Een nog altijd aanwezige neurose is mijn fixatie op pijntjes en dreigende gezondheidsperikelen. Bij blessures of een koortslip plakt mijn aandacht zich vast aan dat lichaamsdeel uit angst dat de hardloopblessure chronisch wordt of de koortslip een 10 koppig-bultig gedrocht. Als twintiger fixeerde ik me op vrij specifieke lichamelijke klachten. Het leidde vaak tot hilariteit of op zijn immens minst gegniffel bij vriendinnen maar zo was ik altijd inténs bang voor… zwangerschap.
De angst dat er na een nachtje lol, of een paar maanden lol, die niet waren uitgedraaid op een ‘fladderende vlinders in je buik’-lol of een ‘we blijven voor altijd bij elkaar’-lol, een baby in je buik zou groeien. Hóe verschrikkelijk moest het zijn om dan een baby te krijgen, je studentenjaren naar de gallemiezen, voor altijd die jonge chick met dat kind, die nooit meer een man aan zich zou kunnen binden want ze had al iemand die al haar aandacht vroeg. Te bedenken dat te moeten vertellen aan de éénnachtsvlieg of de exclusieve date, of de prille liefde, die daar natuurlijk niet op zat te wachten, daar kreeg ik een rolberoerte van. Ik was bang voor gescheurde condooms, de 2% kans dat er zo’n eigenwijze zwemmer door de pil-barrière heen zou komen en heb werkelijk talloze zwangerschapstests gedaan en heel veel kostbare weken in mijn leven in de rats gezeten. Meestal had ik geen reden tot zorg, maar de ratio had het niet voor het zeggen.
Ik dankte werkelijk waar God op mijn blote knieeen als ik die baarmoederverscheurende buikpijn voelde. Het gevoel dat je onderbuik werd uitgewrongen zoals je een handdoek uitwringt, die zeurende pijn waarvan je soms nog steeds hoopt dat je moeder een briefje schrijft naar je gymleraar/leidinggevende: ik vierde feest. Dat ik me tegelijkertijd zo wisselvallig voelde als het Hollandse weer kon me niet bommen, ik was bevrijd uit de greep van de vermeende zwangerschap. Er was bloed, ik was een vrije vrouw, er kwam geen kind en ik vierde de tijd van de maand, de ongesteldheid, de menstruasie. Ik nam weleens vriendinnen in vertrouwen over die zwangerschapsangst (die ik trouwens ook altijd had voor HIV), en werd er ook wel een beetje om uitgelachen. ‘Oh het is weer zover’, en dan kon ik er zelf ook om grinniken. Het was een tijdelijk antigif tegen mijn zenuwen, maar zodra de vriendinnen de deur uit waren zwaaide ik met de clearblues.
Maar nu denk ik dus dat ik het heb gejinxt. Ik ben te blij geweest met de tampons, de niet bevruchte eicellen en heb een god bedankt waarin ik helemaal niet geloof en nu leert die me een lesje. ‘You should have been careful what you wished for’ zegt ‘ie. Al die gevierde feestjes op de WC die maken nu plaats voor een allesverpletterende verslagenheid als ik ook maar een teken voel van diezelfde buikpijn. Want nu wil ik geen bloed en tampons. Ik wil geen bevrijding, ik wil bevruchting. Waar ik eerder met de kracht van de neurotische fixatie mijn aandacht richtte op elk mogelijk teken van een naderende ongesteldheid, zo heb ik nu een mechanisme om diezelfde tekenen glashard te ontkennen. Ik wis ze uit zoals je een krijtbord met een bordwisser schoonveegt om de teleurstelling uit te stellen over wat er mogelijk komen gaat. Met dagdromen en fantasieën over kindernamen, te bedenken hoe het blije bericht te vertellen aan ouders en schoonfamilie en vrienden, stel ik de wanhoop en machteloosheid nog even uit.
Ik wil toetreden tot het genootschap der moeders, een dikke pens fier kunnen dragen. Ik wil niet meer mijn tranen verdringen bij de miljardste zwangerschapsaankondiging, ik wil geen rood vlees meer mogen eten, wijn meer mogen drinken of stinkkaas mogen eten. Ik wil dingen kunnen zeggen over kinderen en opvoeden die ik nu niet kan zeggen ‘omdat je ze niet hebt’ en waarbij je geen aanspraak kan maken op je tante-schap. Ik wil niet met mijn bek vol tanden staan op de vraag of ik óók kinderen heb. Ik wil bij de club van moeders. En samen toetreden tot die van ouders. En dat we ons dan opdirken bij het welkomstfeest met wallen en iets te vet haar en spuugvlekken op onze mooie truien.
Als ik toch had geweten dat datgene wat ik vroeger zo doodeng vond nu ervoor zorgt dat ik mijn mascara zo’n 3 keer daags moet bijwerken. Als ik toen toch had geweten dat je bij het staren naar dat ondergepieste staafje niet alleen doodsbang kon zijn maar dat je van verlangen bijna twee streepjes gaat hallucineren. Als ik toen toch eens wist dat ik niet enkel de vrije blije suikertante wilde zijn maar de moeder die doodmoe is en kapot is en klaagt en aan elkaar hangt van clichés maar ook dolgelukkig is met deze dimensie in haar leven…
Dan was ik wat zuiniger geweest met de plee-feestjes.