De burenbuurt


Ik heb een kaart in mijn hoofd van Delfshaven, eentje van mijn oude buurt bij Blaak, een aparte van Noord want daar woonden twee goede vriendinnen. Het zijn losse bladzijden in een stratenboek. Ik heb net van de notaris een sleutelbosje gekregen en sta op het punt te fietsen van mijn adres in West naar nieuw adres in Noord. Het is een belangrijk moment. Hier worden losse kaarten samengevoegd tot een kaart met vouwnaden.


Het gratis OV maakte me in Utrecht, waar ik toch zeker de dubbele tijd heb gewoond dan tot dusver in Rotterdam, tot een luie stadsgenoot. Ik nam de bus en de chauffeur kende de weg. Ik zat te zitten en dacht na over studentenproblemen terwijl ik niks leerde over het stratenplan. Ik wist waar vriendinnen woonden en bepaalde mijn route aan de hand van winkels, sigarettenshops, kroegen of plekken waar ik had staan zoenen met die ene of die andere. Nog steeds zou ik hard moeten nadenken hoe ik van Lunetten naar Zuilen zou moeten fietsen en in Rotterdam heb ik dat beter voor elkaar. Met dank aan, ik haat het om te moeten toegeven, mijn vriend die zichzelf van begin af aan de serieuze taak heeft opgelegd om mijn innerlijke kaart van Rotterdam te installeren. In onze dateperiode vroeg hij bij elk fietsritje waar we nu waren ten opzichte van de Maas en welke herkenningspunten ik allemaal zag. Ik was erg verliefd want ik vond het naast irritant vooral lief. Ik wilde dan wel liever varen op hem als de chauffeur van mijn fiets, snapte niet hoe ik de route moest afleiden aan de hand van een rivier, maar het resultaat is een Anke 2.0: een geüpdate versie met weliswaar een belabberde kaart van Utrecht, maar een goede kaart van Rotterdam.


Met het sleutelbosje rammelend in mijn zak fiets ik van mijn oude naar nieuwe wijk. Ik leg een nieuwe route aan, tussen kaarten, neuronen en buurten. Het is een nieuw tijdperk. Hoe zal het daar voelen? Wat is de leukste route, de rustigste, de route met de minste stoplichten? Hoe zullen mijn vriendinnen deze kant van Rotterdam vinden? Hoe zijn de mensen? Opgetogen fiets ik. Ik heb een huis! In een nieuwe buurt.


Ik heb in Utrecht in vijf buurten gewoond, in Rotterdam heb ik er nu twee versleten. Rubroek en Delfshaven en nu ga ik naar het Kleiwegkwartier. Op alle plekken die ik bewoonde was ik een van de vele bewoners op een klein stukje dat de hoogte in was gebouwd. Merendeels deelde ik een voordeur met anderen. De buren. In mijn vroege huizencarrière heetten mijn buren huisgenoten want we hadden dezelfde opgang, onze haren vielen in hetzelfde doucheputje, we zetten onze pannen op fornuizen waar de kip madras van de ander nog lag aan te koeken, en de wandjes waren te dun om orgasmes te camoufleren. Later deelde ik enkel nog het trappenhuis en waren het slechts mijn eigen haren in het doucheputje. Wel vaak nog dunne muren die geen muziekinstrumenten konden verhullen en burenruzies evenmin. Mijn eigen gepassioneerde ruziemaakstijl heeft ook lekker gegalmd in de trappenhuizen maar met de jaren zijn ook mijn buren geevolueerd; waar je vroeger de afwas bij elkaar in de kamer flikkerde als iemand weer eens zijn taak niet had gedaan, wordt er nu geglimlacht en tolerant gezwegen.


Maar nu is mijn buurt anders. Ik heb geen gedeelde opgang. Mijn huis is een apart op zichzelfstaand object. Het staat ín de buurt. Niemands voetstappen in trappenhuis, niemands muziek, seksgeluiden, of haren in putjes. Als we nu appelciderazijn nodig hebben of iets anders onbeduidends dat je vergeten bent mee te nemen maar waarvoor je niet naar de winkel terugwil omdat je er maar een eetlepel van nodig hebt, kan ik niet meer twee stappen naar buiten in het halletje zetten en aanbellen bij mijn goed bevoorraadde buuf en buum. Ik moet nu naar buiten. Schoenen aan, naar andere zelfstandige eenheden. Op eigen terreintjes.


In deze buurt zet ik niet meer de vuilniszakken op de stoep zoals in het huisgenoten-tijdperk, ook dump ik ze niet meer in de wijkcontainer zoals in het trappenhuis-tijdperk, of sta ik te vloeken als de container vol is en ik de zak weer mee omhoog moet nemen, nee ik doe ze in mijn eigen vuilnisbak. In de kliko. Wij hebben zelfs twee grijze kliko’s. Hadden hun zonen geregeld, vertelden de vorige eigenaren met onverhulde trots. Als je de kliko’s verkeerd neerzet worden ze niet opgehaald. Dat moet je weten. Ook dat vuile pizzadozen niet in de papierbak mogen.


Als je kat kwijt is, of er een boom is omgewaaid, dan kun je dat zeggen tegen de andere zelfstandige eenheden in de buurt-appgroep. We zitten gewoon in een whatsappsgroep met buren en stelden ons digitaal voor en sloten af met emoji’s. Onze bakstenen zijn niet alleen onderdeel van de buurt, onze telefoons nu ook. In deze buurt komt de buurman even peilen of we geen krakers zijn. Want het huis is nog leeg en hij zag schimmen. De buren letten erop, er is controle want in hun buurt geen hommeles, dan worden de mannen erop uit gestuurd.


In de Albert Heijn in deze buurt geven ze je de winkelkarretjes aan in plaats van dat je zelf met half kapotte desinfectiespuit je mandje moet schoonmaken. Hier zijn brede paden en vragen de dames achter je in de rij beleefd of ze je voetbalplaatjes mogen hebben. Tot drie keer toe bedanken ze en noemen ze je mevrouw. Hier lijken de mensen te winkelen en boodschappen te doen, hier zijn geen scholieren die enkel een pak met 4 appelflappen halen en een blikje redbull. Hier worden weekboodschappen op de winkelmand verspreid. 


Ik ben een buur, met dikke bakstenen, mijn eigen hele kleine halletje met 1 brievenbus, vier kliko’s en een appgroep. Ik zal met zorg voetbalplaatjes sparen voor buurtkinderen, de vuilnisbakken met handgreep naar de weg zetten en opendoen voor kopjes suiker. Om met Stef Bos’ woorden te spreken: dit is nou later.