Als alles anders is

Mensen zijn ingewikkeld. Talloze genen in ons lijf op 46 x’jes (en een enkel y’tje) coderen voor eigenschappen. Of eigenlijk voor aminozuren. Als ik me de biologielessen goed herinner.  En die aminozuren, hoe ze er ook uit mogen zien, geven opdrachten aan ons brein.  Die maken dat we bepaalde dingen doen. En voelen en denken. En om het nog ingewikkelder te maken groeien die mensen, met hun chromosomen, en genen en DNA en RNA en aminozuren op in een omgeving. Die bestaat uit allemaal mensen met ook weer chromosomen en genen en DNA en RNA en aminozuren. De vader, de broer, de buurvrouw, de juf, de moeder van de vriendin, de collega, de oom. Talloze mensen. Die mensen hebben meningen, leren lessen, complimenteren. Ze vormen je in hoe je jezelf ziet en de wereld om je heen. Ze vormen jou met je genen. En dat levert unieke individuen op, wat leuk is. Want dan is iedereen anders. En kunnen we leren van elkaar.

Op wat hoger meta niveau echter, hebben mensen ook veel gemeen. We communiceren allemaal. Verbaal en non-verbaal. Mobiliseren ons. We denken en lossen problemen op. We hebben gewoontes en rituelen. Die gewoontes en rituelen vind ik altijd leuk. Want die maken iemand weer uniek. Ze zijn vaak niet zo rationeel en bedachtzaam en logisch. Maar ze maken het leven soms eenvoudiger. En een beetje voorspelbaarder ook. Ze helpen ons, bijvoorbeeld om makkelijker op te kunnen staan ’s ochtends in de donkere winter. Of om juist makkelijker te slapen. Of de dag op werk relaxed te beginnen. Of het heeft helemaal geen reden, denk je, maar je doet het gewoon al heel lang.

Ik heb ze ook. Gewoontes en rituelen. Ik zet altijd mijn wekker 20 minuten eerder en ook nooit op een logische ‘hele’ tijd, zoals 6.40, maar liever 6.41. En ik eet vaak crackers in bed. Ik moet vaak een aflevering van een serie kijken voordat ik ga slapen. Ook moet ik muziek aan tijdens het douchen maar wel die heel vrolijk is of waarvan ik de tekst ken. Hardlopen vind ik alleen maar ’s ochtends leuk. In de middag niet, gatver.  En op werk zet ik altijd eerst m’n computer aan en dan ga ik koffie halen. Soms vergeet ik dat en dan baal ik. Want dan zit ik met koffie voor een opstartende computer. En moet ik dus wachten.

Als ik op werk uit de toilet kom ga ik altijd even naar de collega die daar tegenover zit. Vooral op maandag. En dan bespreken we het weekend. De liefde vaak ook. Zij zit dan  meestal op haar stoel. En ik op de tafel met benen te bungelen. Na een lastige vergadering klagen we samen, vaak met nog een aantal gelijkgestemden. Dat doen we dan meestal staand, zo half in haar kamer en half op de gang. En die collega die tegenover de WC werkt neemt altijd 4 boterhammen mee naar werk. In een zakje. En eentje eet ze al op bij de koffie ’s ochtends. En dan lacht ze, vaak het hardst om sarcastische grappen en dan schudden haar schouders en leunt ze naar achter. Zij heeft een unieke lach. Ze stookt haar tanden na de lunch. En ze bespreekt gebeurtenissen vaak gedetailleerd; ‘die zei zus, en toen deed ik zo en toen gebeurde er weer dit’. Ze maakt altijd lijstjes en briefjes. Best veel. Ze wil orde, dat is vast genetisch bepaald. Maar haar bureau is een zooi, dat is misschien de omgeving, want veel collega’s hebben zooi op bureau’s. En op werk heeft ze vaak niet echt make-up op, maar buiten werk wel. Make-up hoort niet in haar ochtendritueel.

Maar nu is alles anders.De unieke collega met de lach en de 4 boterhammen en de lijstjes is op een unieke plek.
Nu is alles anders. Want we bespreken de liefde niet meer samen en nemen het weekend niet door op de ‘die zei zus en toen gebeurde er zo-manier’. Want de unieke collega is op een unieke plek.