Uit de pas

Zolang ik me herinner ben ik bezig geweest met in de pas lopen. Een gevoelig kameleonnetje was ik dat de sfeer en ‘de bedoeling’ goed kon aanvoelen. Ik kon goed alleen spelen als kind, want dat was de bedoeling, ruimde m’n kamer op, kleurde mijn kleurplaten binnen de lijntjes, ik had een heel gelijkmatig handschrift en kon geen genoeg krijgen van werkstukken maken. Over drop, of edelherten, kortom: ik was een aangepast meiske gericht op regels en verwachtingen. Van ouders, meesters en juffen. Val je buiten ‘de bedoeling’ of ernaast voor mijn part, dan ben je vreemd dacht ik. En vreemd wilde ik niet zijn.


Op de middelbare school zette dit zich door; waar vriendinnen bleven zitten, hun pubersporen verdienden met zoveel mogelijk spijbelen, nablijven, en vooral géén huiswerk maken, was ik, met mijn toen nog niet ontdekte adhd-brein, woord voor woord de stof van de geschiedenistoets voor meneer Smits in mijn panikerende hoofd aan het proppen. Eindeloos herhalen en repeteren in plaats van een gezinsverpakking roze koeken knagen of stiekem blowen achter het fietsenhok. Dat was in retrospect eigenlijk wél de bedoeling als puber, maar toen dacht ik van niet.


Dat gezegd hebbende ging er van jongs af aan achter deze brave façade wel een meisje schuil dat af en toe graag luid was, hard lachte, en een ongehoorzame uitspattingen had. Die kameleon kleurde bovendien regelmatig vurig rood, als ik al dat aanpassen helemaal spuugzat was of er iets onrechtvaardigs gebeurde. Mijn oudste vriendin dist nog weleens de anekdote op van een moment dat zij bij mij aan het spelen was en ik op enig moment straf kreeg en even op de gang moest blijven. Na een paar minuten zagen mijn moeder en zij dat ik blijkbaar mijn rolschaatsen ongezien had aangetrokken en provocatief langs zwierde buiten alsof er niks aan de hand was. Op een ander momenten, ik zal een jaar op 8 zijn geweest, wees mijn corpulente oma mij bij het kleuren van een kleurplaat erop dat ik buiten de lijntjes kleurde en schijn ik met uitgestreken gezicht gezegd te hebben: ‘houd je mond, dikzak’. Ik heb ooit ook verteld toen ik een jaar of 9 was, dat ik een potloodventer tegen was gekomen buiten. Dat leek me een geinig en interessant verhaaltje bij thuiskomst. Toen mijn ouders dat serieus namen en de politie op enig moment in de woonkamer stond moest ik toch maar over de brug komen met m’n leugen. In ons huis was de deur van mijn kamer de enige die niet goed sloot omdat ik die toch regelmatig erg hard dichtgooide.  


Zo zijn er nog wel wat ervaringen waar ik toch graag een beetje uit de pas liep, maar ik ben in de basis altijd bezig geweest met die door Brigitte Kaandorp bezongen vraag: 

Wat is de bedoeling?

Is er ook een plan?

Is er over nagedacht?

Nu hoef je er niet perse voor gestudeerd te hebben om te snappen dat dit weleens een klein beetje kan gaan knellen. Door dat overaangepaste gedrag krop je mogelijk wat gevoelens op en word je een klein slapend vulkaantje, om over het leren kennen van je eigen wensen en behoeften nog maar te zwijgen.


Wat vind ik leuk, van welk eten houd ik, welke landen vind ik mooi en waarom, van wat voor muziek houd ik, van wat voor wijn, wat voor mannen en wat voor restaurants? Toen ik vanaf mijn 27ste wat serieuzer ging daten voelden dates aanvankelijk als een soort sollicitatiegesprek waar je achter elkaar de meest uiteenlopende vragen over muziekvoorkeuren, favoriete boeken en favoriete spots in de stad moest kunnen opdiepen. Ik stond er tot die tijd vaak niet zo bij stil. Ik deed gewoon iets, luisterde iets, las wat, at ergens, maar niet zo op sterke geleide van mijn uitgesproken eigen wensen. 


In een soort tweede pubertijd kwam daar vanaf die leeftijd verandering in. Ik dacht na, onderzocht, probeerde uit. Zo ontdekte ik dat ik een muzieksmaak ook kan omschrijven als eclectisch, en dat ik heel erg van coming of age boeken houd, hardlopen lekkerder vind dan roken maar ze wel beiden dienen als demping van die volle kop. Ik ontdekte door meer verkochte dan geconsumeerde festivalkaarten dat ik dus niet zo houd van festivals, dat ik alleen reizen niet leuk vind want keuzestress en geen structuur. Ik ontdekte dat ik graag de diepte induik in een gesprek (met 85 zij-anekdotes), intens geniet van voiceapps van vriendinnen, en een imposante haat koester voor vergaderen. En dat je je voor dit alles niet hoeft te schamen maar ze je juist maken wie je bent.


Nu ik mij steeds meer omringd weet met andere festivalhaters, luid lachenden en huilenden, en mensen die het sturen van memes ook als lovelanguage hebben, is het brave masker steeds meer de side gig geworden, in plaats van andersom. Ik sta mezelf toe eigen afwijkende plannen te hebben en breek lansen voor max 2 uur vergaderen in een week. Maar laatst was mijn overaangepaste braverik er weer, toen ik vond dat ik ergens moest aantreden, ook al had ik andere plannen waar ik veel meer zin in had. Ik verzuchtte bij Le Therapeut: ‘maar als ik niet kom ben ik weer de rare Anke, die alles weer nét anders moet doen, en dan val ik er steeds meer buiten’. 
Ze kent me inmiddels een beetje en zei hartgrondig:


‘Nou, je bent ook een beetje raar. Toch?’
En op het zien van mijn verbaasde, maar mezelf kennende waarschijnlijk ook vrij verontwaardigde gezicht, vervolgde ze vol overtuiging, ‘ja, denk er eens over. Wie wordt er nou psycholoog en wil naar al die ellendige verhalen luisteren?! Met een hoofd dat van zichzelf al zo vol zit. Best gek toch? Wie rent er nu weer vrijwillig marathons? Je bent bovendien een vrouw van bijna 41, hebt geen relatie en evenmin een koophuis en kinderen. Je hebt allerlei rare landen gezien in de wereld. Je lacht hard en bent erg expressief en soms weer erg bedeesd, je houdt van rust én van reuring. Je bent misschien dus wat afwijkend van het gemiddelde en dat zou je best raar kunnen noemen. Ik vind met raar helemaal niks mis.’


Ja daar zegt ze me wat. Het zinnetje resoneert sindsdien bij heel veel keuzes in mijn hoofd. Ik ben ook een beetje anders. Raar misschien wel ja.

Niet meer niet-raar hoeven zijn, daar moet je blijkbaar bijna 41 voor worden. Wat een bevrijding.