Beige

‘Ja ik dacht al dat je dat weer ging vragen’, zeggen cliënten vaak met een zweem van ergernis, om vervolgens met lichte tegenzin bij zichzelf te rade te gaan. Soms hebben ze hun antwoord al klaar, maar veel vaker is het ‘ik weet het niet’.

‘Hoe gaat het?’ 

Het blijkt een vervelende klote-vraag voor velen van hen. Sommigen voelen zich bezwaard want het gaat immers nog stééds slecht. Anderen weten het vaak niet goed, want de stemming wisselt per dag, per uur of soms nog sneller. Weer anderen staan überhaupt niet stil bij zichzelf, vanuit onvermogen of zeggen standaard dat het wel prima gaat, zonder iets prijs te geven.

Toen ik begon met dit werk snapte ik nog niet hoe het zo’n big deal was om deze vraag te krijgen. Een luxe, deze onwetendheid, besef ik me nu. Ik heb legio cliënten gehad die sociale gelegenheden gingen vermijden omdat ze geen zin hadden om weer hetzelfde deprimerende antwoord van het afgelopen jaar te moeten geven.

Inmiddels snap ik deze cliënten maar al te goed. Tegenwoordig haat ik de maandag  niet zozeer omdat er weer gewerkt moet worden, maar omdat er naar het weekend wordt gevraagd. Dinsdag is dit met een beetje pech ook nog het geval. En de rest van de week wordt er op los ge-hoe-gaat-het. Mijn weekenden zijn ok. Of oke-ish. Of soms vooral bijkomen en de brokstukken van de week opruimen. Ik wil echter wel een leuke collega zijn die niet de start van de werkweek moeilijker maakt met slepende zwaarmoedigheid. Ik wil geen beige collega zijn, geen besmettelijk iemand waar men na een tijdje omheen gaat lopen. Als ik echter te blijmoedig vertel kamperen, etentjes, sportsessies, dan is mijn paranoïde brein weer bang dat ze in hun stiekeme app-groep zullen bediscussiëren waarom ik m’n energieke weekendbillen dan niet voor 32 uur op de kantoorbureaustoel kan zetten. ‘Ze kan wel de hele dag bij de marathon kijken maar niet de hele dag werken?! Snap jij dat nou?!’

Mijn beige gemoed staat nu vaak zó op de voorgrond in mijn dag dat het meestal niet in me opkomt om zoals vroeger gewoon te vertellen over wat ik doe en wat me bezighoudt. Bezigheden lijken omwikkeld met een deken van lusteloosheid en grauwheid. Moeheid is mijn default-modus, mijn stemming is zo wisselend als het voorjaar in Nederland, het licht is te fel, mijn hoofd is gevuld met watten, en hoofdpijn is een gegeven, de verrassing van de dag zit hem in de locatie ervan. Ik geniet heus van dingen als sport, vrienden, de man, neefjes en nichtjes, eten en twee geweldige katjes, maar er is altijd wel een lusteloze, somberige grondtoon zodra de activiteit voorbij is. Na jaren tussen hoop en vrees is er nu regelmatig een nieuwe vrees: dat men niet zit te wachten op mijn échte antwoord.

Moeten mensen dan nooit meer vragen hoe het gaat?! Hell no, in je eentje in deze doodlopende weg staan is al zo eenzaam. Een aai over de bol of een lieve vraag is vaak juist fijn. Maar zodra ik, door een opgemonterde intonatie, of een bepaalde subtiele ongedurigheid vermoed dat het meer een Amerikaanse beleefdheidstoestand is, voel ik me bezwaard. Dan maar even lief lachen, iets mompelen, en een halfslachtige allesisgoedshow.

Wel vragen, niet vragen, het is nooit goed lijkt het. En dat is het dus misschien, realiseerde ik me onlangs. De vragensteller, noch ikzelf, kan dit wegnemen. Dit is gewoon dikke kutmetperen, een nare moerasachtige brei om doorheen te jakkeren, een kleurloze filter over de dag die een tijdje zal blijven hangen. Een paar jaar in de wachtstand, kiezen op elkaar, schouders eronder, jezelf aan de kant zetten, ‘want straks wordt de belofte wel ingelost’ en ‘was het het allemaal waard’, en dat het dan toch niet naar het beloofde land leidde. Het is nu meer eatshowersurvive in plaats van livelaughlove. Ergens doorhéén moeten in plaats van er van af komen: allemaal dingen waar ik het zelf vaak vanaf de andere kant van de tafel over heb, maar waarvan ik nu voel wat ik er zelf eigenlijk altijd mee bedoelde.

Ergens doorheen gaan, dingen ‘een plekje geven’. Hoe doet een mens dat dan? Hoe ziet dat er concreet uit? Ik ben nog op ontdekkingstocht, maar misschien soms die kleurige, gezellige maskers af laten als ze niet lekker zitten? Dutjes doen als je moe bent, zonder sorry’s? Gezapig een tompouce eten met koningsdag in plaats van naar drukke menigtes te gaan om hip te hupsen. Een beetje huilen onderweg naar werk als je het liedje van Goldband hoor dat je nog associeert met hoopvolle periodes. Niet meer zeggen ‘een plekje geven’ (barf, sowieso), maar gewoon maar een prominente plek vinden voor een groot verlies. Overdreven veel knuffels kopen voor het opleuken van de kinderlogeerkamer omdat je ook kinderspullen wilt kopen. Het uitbreiden van het repertoire op de hoegaathet’s: mwah, zozo, oke-ish, medium, bleh, redelijk, moe. Zoiets?

‘Hallo, het is weer maandag, ik voel me een beige barbapappa, en moest dit weekend huilen toen ik een octopusknuffel en een poezenbedlampje neerzette in de logeerkamer die een kinderkamer zou worden. Oh ja en ik schrok me dood toen m’n nichtje me tijdens de logeerpartij twee keer per ongeluk mamma noemde. En hoe gaat het met jou?’