In de spiegel van de spiegeloog – part 2
Ze is even oud als ik. Heeft even lang geleden als ik de GZ-opleiding afgerond. Heeft ook 6 jaar werkervaring maar dan in de GGZ. Ik 3 maanden in dit werkveld. Ze is ook heel bruin. En aardig. Ze is een soort supermens vind ik al meteen en vormt de belichaming van al wat ik dien te weten als GZ-psycholoog. Ze heeft nog niks gezegd maar ik sta bij voorbaat al 30-0 achter. Als ik die gedachten met alle prachtige psychologische technieken een beetje zou uitdagen zou ik er op uitkomen dat de vergelijking met haar niet zo eerlijk is. Maar dat schuif ik voor het gemak direct terzijde. Ik vraag of ze wat wil drinken. Ze heeft zelf water bij zich. En hoeft geen koffie. Mensen die zelf water bij zich hebben zijn meestal stom. Accepteer gewoon een koffie goddomme. Ik ben al bezig met een genuanceerd puntensysteem waarop ik haar plus- en minpunten weeg. Het koffieminpunt vind ik zelf vrij eerlijk gewogen.
Ik heb haar uit eigen beweging mijn inwerkaantekeningen al opgestuurd. Zoals het een echte neuroot betaamt heb ik mezelf moeten bedwingen er geen powerpoint van te maken, maar het is alsnog een werkstuk geworden van redelijke omvang. We kletsen een beetje zoals 30-jarigen die 2 jaar geleden de GZ-opleiding hebben afgerond doen. Kinderen, relaties, wonen, opleiding, pochen met namen van hotemetoot docenten, rare therapieën en andere ogen-uitstekerij. En ze heeft een paar vragen. God bewaar me dat het net de 5 vragen zijn die niet in het werkstuk staan en die ik ook niet weet. Het zijn de 5 vragen die ik niet weet. Een sfeerverhogend begin.
Ik begin plannen in mijn hoofd te beramen hoe ik haar aantekeningen (míjn aantekeningen) kan stelen en verstoppen zodat ze zich in desperatie aan me kan vastklampen en me kan smeken om antwoorden op al haar prangende kwesties in plaats van dat ze op een presenteerblaadje voor haar liggen. Het is me duidelijk geworden dat ik als inwerker wordt gezien als iemand die weet hoe ‘we’ het doen op mijn werk. ‘Hoe doen jullie dit?’ is een vraag die ze vaak stelt. Jullie? Jeetje, ik ben druk genoeg geweest met zelf overleven in deze organisatie. Ik vind het al vrij knap dat ik weet hoe iedereen heet, dat ik weet wie ik van het secretariaat moet bellen als ik de uiterste wanhoop nabij ben, en ik mijn weg heb gevonden in de ongeschreven mysterieuze werkinstructies die per week veranderen. Met ‘jullie’ ben ik niet bezig, en de anderen denk ik ook niet. Het bevalt me niks dat ik de representatie van deze organisatie ben en klaarblijkelijk de spreekbuis van hoe de dingen zijn georganiseerd. Misschien moet mijn baas zelf maar mensen gaan inwerken, dan kan ze zelf vertellen dat we hier voornamelijk nog bezig zijn met branden blussen, pleisters plakken en inhaalslagen maken.
Ik recht de rug en we gaan samen een cliënt zien. De cliënt heeft veel geleerd en we ronden de behandeling af. Dat is leuk. Om de vertrouwde denkfouten maar weer een beetje te voeden attribueer ik dit succes aan toeval ipv enige inspanning mijnerzijds.
De volgende cliënten zijn een ander verhaal. Daar loop ik een beetje vast. Zij leest 2 dossiers en heeft natuurlijk een goed aangrijpingspunt gevonden en begint verhalen over protocol zus, richtlijn zo, doorverwijzingen en mijn zelfvertrouwen zakt steeds wat dieper weg. Ik voel me weer alsof ik net aan de opleiding begon. Onzeker en beoordeeld en te zelfbewust. ‘s Middags lieg ik dat een client geen toestemming geeft voor meekijken. Het is vermijding tot en met maar voor vandaag besloot ik dat het genoeg exposure is geweest.
Wat een shitdag. Ik wil de boyfriend bellen. En wil dat hij me troost en dat we spoonen en hij kopjes thee voor me zet. Maar hij moet inpakken en vakantievoorbereidingsdingen doen. Ik voel een soort paniek opkomen en meteen bestraffende boosheid dooropvolgend. Goddomme, hoe oud ben ik nu eenmaal, leer maar eens kopjes thee voor jezelf zetten. Ga iets normaals doen zoals hardlopen, of naar een fijne vriendin gaan. Ik vermoed dat het een avond ‘orange is the new black’ wordt, met Ben en Jerry’s en patat. Maar dat is ook best normaal vind ik.
Door al dat gedenk over hoe ik mezelf moet leren peptalken en hoe de avond in te vullen, vergeet ik dat ik moet haasten voor de trein. Nog 4 minuten. Hij is zo ongeveer tegenover m’n werk maar 4 min. is ambitieus. De trein missen betekent een half uur wachten en dat betekent een half uur langer werken na een werkdag van 10 uur. Daar heb ik precies geen zin in. Shit. Ik moet de toko nog afsluiten, al m’n spullen inpakken, de lift nemen.
Ik haast me, zie nog 2 minuten op de teller. Dat red ik
met een sprintje. Met mijn grote kleuterige rugzak waarin ik al mijn psychologische trucs mee tors zet ik een versnelling in. Dit gaat goedkomen. Ik rensprintvlieg over het asfalt. Tot ik met een soort vertraging merk dat ik vlieg door de lucht. Waarom vlieg ik door de lucht? Op de stijging volgt een daling. Ik zie het asfalt dichterbij komen. Volgens mij val ik. En dan lig ik op de grond. Ja. Ik ben gevallen. En het steekt en doet pijn. Een aardige mw. komt naar me toe en wijst me op geschaafde bloederige zij en handen en kapotte broek.
Alsjeblieft hoor. Murphy’s law gaat er vast voor zorgen dat mijn patat vanavond met de saus naar beneden op de bank valt.